‘Ik benoem tijdens de overdracht iets opmerkelijks, en een ouder weet: mijn kind is gezien vandaag’
Wat betekent pedagogisch partnerschap eigenlijk in de praktijk van alledag? We vragen het aan Nikki Achterbergh, vestigingsmanager Tijs van Zeventerstraat in Rotterdam, aan Nicole Honig, pedagogisch expert plus Nassaukade Amsterdam en aan Lars Koster, pedagogisch medewerker BSO Zwolle Frankhuizerallee.
Een goede samenwerking tussen ouders en onze pedagogisch medewerkers is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Daarnaast heeft het een positieve invloed op het welbevinden en het plezier dat een kind heeft bij Kindergarden heeft.
Hoe zien jullie de samenwerking tussen ouders en pedagogisch medewerkers?
Lars: ‘De ouders staan altijd centraal, zij zijn hoofdopvoeder. Wij hebben ook een rol en zoeken daarbij de samenwerking. Als pedagogisch medewerker ben je een professional, meer dan alleen iemand die een kind opvangt. Sommige kinderen zijn vier dagen bij ons op de BSO, dan ben je medeopvoeder, een partner van de ouder. Ik communiceer elke dag met de ouders wat de kinderen in die tijd bij ons doen.’
‘In de praktijk gaan een heleboel dingen vanzelf. Maar heeft een kind extra aandacht nodig, dan bespreek ik dat met hen. Voor mijn examen heb ik bijvoorbeeld een opdracht uitgewerkt over een kind dat problemen had in een groep: een jongetje dat heel veel aandacht trok, dingen ging uittesten, niet luisterde, terwijl hij alleen heel leuk en lief is, ook als hij wat meer uitdaging heeft. Je observeert het gedrag, bepaalt het doel van je observaties en bespreekt wat je wil gaan doen, samen met de ouders. Zij kennen hun kind het beste en weten wat goed is voor hun kind. Waar nodig kunnen wij dus meehelpen met de opvoeding.’
Nicole: ‘Ouderparticipatie of pedagogisch partnerschap bevordert het welzijn, de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Ieder gezin heeft eigen opvoedingsregels en wij hebben die ook. We gaan met ouders in gesprek en dat betekent een weg vinden: wij geven aan waarom wij bepaalde opvoedkundige regels en rituelen hebben. Die stem je allemaal af om het voor het kind zo fijn mogelijk te maken.’
Hoe ziet pedagogisch partnerschap er dan in de dagelijkse praktijk op jouw vestiging uit?
Nicole: ‘Op de vestiging maken we hiervoor gebruik van inzichten: wat is fijn voor een kind? Hoe ontwikkelt een kind zich het beste?
De eigenheid en inbreng van een kind, de autonomie en zelfredzaamheid – daar ligt de nadruk op bij ons als professionele medeopvoeders. Ik hoop dat ouders nog beter gaan inzien dat we medeopvoeders zijn, bezig met de ontwikkeling van de kinderen en niet alleen maar opvang bieden omdat zij werken. En dat is meer dan op de grond zitten, een spelletje doen, buiten spelen, eten, slapen en verschonen.’
Nikki: ‘De rol van de pedagogisch medewerker vind ik daarbij het belangrijkste. Als vestigingsmanager kan ik de eerste intake doen, ouders het gevoel geven dat ze welkom zijn en alle basisinformatie geven, maar uiteindelijk laten zij hun kindje achter bij de pedagogisch medewerker. Daar willen ouders hun kind met een goed gevoel achter kunnen laten. Daar zit de vertrouwensband. Naast de ‘kantoor-intake’ is er dan ook altijd de intake met de pedagogisch medewerker van de groep over het allerbelangrijkste: je kind. Over de werkwijze, wat er nodig is, over de flesjes, en bij de BSO: hoe het van school halen in zijn werk gaat, enzovoorts. Andersom is het zo dat de pedagogisch medewerkers ook de ruimte moeten krijgen om met het volste vertrouwen van de ouders goed voor hun kindje te zorgen.’
Kunnen jullie voldoen aan specifieke wensen van ouders?
Nicole: ‘We nemen ze altijd in overweging, maar ze moeten wel passen binnen de mogelijkheden en het ritme van de groep. Het uitgangspunt is: wat kan er wel? Wat zijn de wensen, zijn ze haalbaar en waar kunnen we elkaar tegemoet komen?
‘Is bepaald gedrag van een kind van invloed op andere kinderen of de rest van de groep, dan gaan we kijken waar dat gedrag vandaan komt, samen met de medewerkers van die groep. Wat zien we, wanneer gebeurt iets? Ga je observeren, dan nemen we daar de ouders of opvoeders direct in mee en je gaat het gesprek aan: is het gedrag ook thuis herkenbaar? Hebben zij manieren waardoor bepaald gedrag afneemt of juist wordt uitgelokt? Daarin zoek je heel duidelijk de samenwerking met ouders: wat doen jullie thuis, wat helpt en wat kunnen wij daar vervolgens van leren. Natuurlijk delen we dan onze kennis en ervaring, maken afspraken en een plan van aanpak.’
‘De praktijk is dat we er altijd uitkomen. Wat zeggen ouders, wat willen ze? Wat is er werkelijk aan de hand? We onderbouwen altijd waarom we een bepaald plan willen proberen. Daarom hebben we eigenlijk nooit weerstand. We willen het beste, ook voor hun kind.’
Nikki: ‘Specifieke wensen zijn er eigenlijk altijd, want iedere ouder en ieder kind is uniek. Ik vind het belangrijk om verwachtingen helder te hebben. Ik geef aan waarom we iets belangrijk vinden, bijvoorbeeld dingen in groepsverband doen, omdat kinderen van elkaar leren in een groep. Uitleg geven daarbij is het halve werk: aangeven waarom we iets doen of kunnen.’
Hoe winnen jullie het vertrouwen om de samenwerking aan te gaan?
Nicole: ‘Door vragen te stellen en heel goed te luisteren. En hebben ouders een punt, dan ga ik niet in de verdediging. Ik bied een luisterend oor en probeer iets uit te leggen, dat vinden ouders fijn. Ik probeer altijd af te stemmen: wat is de behoefte van het kind en die van jullie?’
Nikki: ‘Merk ik tijdens een intake dat een ouder het spannend vindt om haar eerste kindje te brengen, en heeft zij in het begin behoefte aan wat vaker contact, dan kan ik me dat heel goed voorstellen. Je hebt het negen maanden in je buik gedragen, daarna de eerste periode alleen zelf met je kindje doorgebracht en dan ineens laat je het achter op een voor jou nog vreemde plek. Dan zeg ik: ik heb liever dat je een keer extra belt naar de groep om even te vragen hoe het gaat, dan dat je thuis met spanning zit. Voel je nooit een zeur als je belt. Logisch dat de opvang in het begin spannend is.’
Lars: ‘Met de ouders, van de jongen die onrustig was in groepsverband (uit het voorbeeld wat ik eerder gaf), heb ik besproken om hun zoon meer uitdaging te geven, ook in activiteiten met de groep. Ga je het onderwerp vermijden, dan kun je geen vertrouwensband opbouwen. Sommige ouders vinden het lastig om erover te praten, maar eenmaal in gesprek vinden ze het toch fijn dat het gedrag benoemd wordt.’
Wat geven jullie mee tijdens een overdracht?
Lars: ‘Ik heb geen vaste boodschap, wat wel belangrijk is: jezelf zijn, open zijn naar ouders. Rust uitstralen en op een rustige manier het gesprek aangaan. Dat werkt niet alleen goed voor mijzelf, maar ook voor de ouders. Na een tijdje ontstaat er een band en dat is heel fijn – je wil tenslotte het beste voor hun kind.’
Nicole: ‘Soms hebben ouders wel eens het idee: wordt mijn kind wel gezien? Er zijn kinderen die wat vaker op de voorgrond staan, andere zijn wat meer teruggetrokken. Met overdrachten probeer ik altijd iets opmerkelijks te benoemen. Daaruit blijkt: ik heb het kind gezien. Dus niet: we hebben lekker buiten gespeeld, de kinderen hebben goed gegeten. Door iets individueel te benoemen, ziet een ouder dat een kind zich ontwikkelt, dat het bijvoorbeeld iets grappigs heeft gedaan. Is een kind grenzen aan het verleggen, dan geef ik dat ook aan. Dat is positief, een kind gaat zich ontwikkelen en krijgt meer zelfvertrouwen. Daar kan een boodschap inzitten, maar ouders geven heel vaak terug: o, dat herken ik wel.’
Nikki: ‘Al werken we tegenwoordig met Konnect, ik vind het heel belangrijk dat pedagogisch medewerkers aan het einde van de dag iets vertellen wat die dag uniek of speciaal heeft gemaakt. Bij een baby is dat natuurlijk anders dan bij een peuter: voor het eerst omgedraaid, of voor het eerst echt contact gemaakt met een ander kindje. Het hoeft maar heel klein te zijn, maar maakt een wereld van verschil. De boodschap: jouw kindje is gezien. Naast dat het goed ging op de groep, dat er goed gegeten en gedronken is.’